Suicide trendanalyse 1970-2012

In de vergelijking van suicidecijfers over de jaren moet de toevallige variatie worden onderscheiden van een werkelijk trend. De toevallige variatie is groter naarmate het aantal suicides kleiner is. Bij het huidige aantal suicides in Nederland (zie ook: aantal suicides 2012) zal de toevallige variatie met 95% betrouwbaarheid varieren in een band van 5% omhoog of omlaag. De toevalsfluctuatie wordt kleiner als analyses over meerdere jaren worden gedaan. De grafieken hieronder zijn gebaseerd op poisson regressie analyses over periodes van 10 jaar, waarbij leeftijd en geslacht steeds als confounders in het model waren opgenomen. Kortere periodes dan 10 jaar tonen meer toevalsvariatie, maar geen ander patroon. De poisson regressie analyses zijn uitgevoerd voor elk jaar van 1979 tot 2012, steedsvoor de periode van 10 jaar ervoor. Daarmee ontstaat een glijdend gemiddelde van de jaarlijkse toe- of afname van het aantal suicides over 10-jaars periodes. De 0%-lijn geeft aan dat er geen verandering is. Boven de 0%-lijn duidt op toename en onder de 0%-lijn duidt op afname.



top

Glijdende 10 jaars trend 1970-2012

Tot het einde van de jaren tachtig was er eerst een periode van toename (boven de 0%-lijn), gevolgd door een periode van afname (onder de 0%-lijn). Dit patroon stemt goed overeen met de suicideincidentie 1970-2012. Voor vrouwen was de toename consequent kleiner en de afname consequent groter dan voor mannen. In 2012 komt de schatting voor de trend voor het eerst sinds de jaren tachtig weer significant boven de 0-lijn. Dit betekent dat het aantal suicides in Nederland in de laatste 10 jaar significant is toegenomen.


zie ook:
suicideincidentie 1970-2012

top

Trend voor geslacht en leeftijd 1970-2012

De toe- of afname van het aantal suicides is niet gelijk voor de groepen van leeftijd en geslacht. De figuur hieronder toont de glijdende 10-jaars trend voor mannen en vrouwen in drie leeftijdsgroepen. De analyses konden niet zinvol worden uitgevoerd voor de leeftijdsgroepen onder 20 jaar, omdat het aantal suicides te laag was. Voor deze groepen kunnen analyses alleen zinvol worden gedaan over veel langere periodes. Het relatief grillige verloop van de lijnen hangt samen met de grotere toevalsvariatie in de kleinere subgroepen van geslacht en leeftijd. (zie ook: aantal suicides 2012).

Voor de mannen was er voor de leeftijdsgroep 40-59 jaar naar verhouding een kortere periode van (relatief geringe) daling en de periode van stijging is eerder begonnen. Het meest uitgesproken was de daling voor de leeftijdsgroep van 60 jaar en ouder, maar ook voor deze groep is de 0-lijn omhoog gepasseerd. Omdat het gaat om subgroep-analyses zijn de betrouwbaarheidsintervallen van de lijnen veel wijder dan voor de totale groep hierboven. Voor statistisch betrouwbare uitspraken zijn aanvullende analyses nodig.


zie ook:
suicideincidentie 1970-2012

top

Voor de vrouwen was er een de daling van het aantal suicides vanaf het einde van de jaren tachtig voor alle leeftijdsgroepen, maar ook hier lijkt de daling van het aantal suicides ten einde. De beperking van de statistische betrouwbaarheid is voor vrouwen groter, omdat de aantallen voor de subgroepen kleiner zijn (zie ook: aantal suicides 2012).


zie ook:
suicideincidentie 1970-2012

top

Bron: CBS, september 2013
Bewerking: Albert M. van Hemert




Bijgewerkt op 7-9-2013